
maandag 28 september 2009

maandag 24 augustus 2009

maandag 20 april 2009
Tot de conclusie komen dat je niks met zekerheid weet kan shockerend zijn. Niet alleen leven we in een tijdperk waarin wetenschappelijke inzichten mekaar snel opvolgen, wetenschapsfilosofische filosofieën hebben heel wat zekerheden in het gedrang gebracht. Ik herinner mij nog mijn confrontatie met het filosofisch postmodernisme. Het Grote Verhaal van het christelijk Westen bleek een verzinsel te zijn dat machtsverhoudingen in stand moest houden, tussen mannen en vrouwen en tussen continenten. De perceptie van de werkelijkheid werd herleid tot 'een eigen mening, ingekleurd door geslacht, afkomst en materiële situatie (zie Marx)'. Dat vond ik shockerend. Ook toen Gust De Meyer poneerde dat er geen 'hoge' of 'lage' muziek is, maar dat alle muzieken kwalitatief evenwaardig zijn, viel mij zwaar. Ik kon moeilijk een verdediging bedenken die tegelijkertijd een objectiviteit huldigde als die van de 'view from nowhere' én mijn mening toch een persoonlijk gewicht gaf. Ik zat vast in steeds imploderende wereld van betekenis. De zelfreferentialiteit van taal zette mij ook vast. Als ik ervan uit ga dat 'auto' alleen naar 'auto' kan verwijzen en 'de' alleen maar door zichzelf verklaard kon worden', welke betekenis had dan 'de auto' nog? En hoe zat het met de betekenis van 'De auto staat verkeerd'? Het verband dat wordt gelegd tussen de woorden werden bij voorbaat gekortwiekt door de deconstructie. Dat was een moeilijke periode en ergens (en het was niet 'nowhere') hield ik me vast aan de stelling dat na het postmodernisme, het modernisme komt. Volgens Baudrillard is men 'Welkom in de woestijn van het echte.' Angstaanjagend, als dat 'echte' het eigen perspectief niet te buiten kan.
Wat weet ik? Ten eerste zit ik met de ontwikkelingen op wetenschappelijk vlak. Die maken dat ik de ene dag overtuigd ene wetenschappelijke theorie aanhang en die de dag erna alweer gedateerd blijkt. Maar ook op een grotere historische schaal is dat zo. De naïeve wetenschappelijke inzichten van weleer, zeg maar, van enkele eeuwen geleden, zijn nu anekdotisch en soms zelf belachelijk en ook toen had men zijn leven gegeven op de brandstapel om haar te verdedigen. Hoe zit het dan met onze kennis? Loopt ook zij niet het risico gedateerd te zijn over enige tijd? Welke zekerheid rest mij dan nog, nu, op dit moment? Leg ik teveel vertrouwen in de kennis, die ik gebruik als liaan om naar de volgende rottende boom te slingeren? Het is geen folie, maar een onzekerheid waarmee ik moet leven.
'De armen zijn zalig van geest', zou men kunnen zeggen. Hun onwetendheid beschermt hen. Maar wie zou zo dom zijn om te kiezen voor domheid met hetgeen hij of zij al weet? Een alcoholist? Een tv-verslaafde? Misschien lere men leven met onzekerheid. Wetenschappelijke zekerheid biedt geen emotionele zekerheid. En daarin schuilt een onzekerheid die men overhoudt aan feitenkennis - maakt die gelukkig? Misschien doet de wijze van integratie in de emotionele persoon er veel toe. Ik kan niet zeker zijn van mijn kennis gezien het vluchtige van die zekerheid, maar laat ik dat aan mijn hart komen?
dinsdag 17 maart 2009

Eerlijkheid wordt hoog aangeschreven in onze samenleving, of toch ten minste, mensen doen alsof het hoog aangeschreven is. Kinderen wordt geleerd dat ze altijd de waarheid moeten vertellen en allerlei heilige boeken vinden van Godswege hetzelfde, ook niet-theïstische godsdiensten als het boeddhisme en het jainisme. 'Eerlijk duurt het langst', wordt gezegd.
Maar willen we wel dat we steeds maar de waarheid horen? Wensen we niet soms dat anderen niet voor de eerlijkheid de waarheid vertellen, maar haar verbloemen of ronduit liegen? Zei Jack Nicholson in 'A Few Good Men' niet: 'You can't handle the truth?'.
De waarheid is soms pijnlijk simpel en angstaanjagend 'waar'. Veel mensen weten dit, maar leven liever volgens een regel-utilitaristische redenering dat het 'meestal in veel gevallen van zulke draagwijdte beter is de waarheid te spreken.'
Maar er zijn ook andere gevallen. Dat van die vrouw in Frankrijk die geen maagd meer bleek te zijn en daardoor haar huwelijk om die triviale reden ontbonden zag worden. De waarheid was te veel. De belofte van de seksuele trouw is er ook zo één. Denken dat je knap bent. Denken dat je door bepaalde dingen te doen een goede indruk maakt. Kinderen wier gedrag is ontspoord doordat niemand de moeite heeft gedaan om hen op het rechte pad te brengen. De renovatie van je woning waarvan uiteindelijk alleen jij tevreden bent. Enz.
vrijdag 6 maart 2009

De besnijdenis van de oorlel
De niet-medische besnijdenis wordt erkend als onderdeel van bepaalde godsdiensten. Deze erkenning is in die mate getraditionaliseerd dat de moraliteit ervan niet meer in vraag stelt. Het is een ad antiquitatem. Men kan zich afvragen hoe men zou reageren als iemand beweert zijn/haar kinderen de oorlel af te snijden als vereiste van de godsdienst. Zowel in de genitale besnijdenis als bij de besnijdenis van de oorlel raakt met aan de fysieke integriteit van de persoon zonder dat rechtvaardigende redenen voor zijn.
Toch kan inbrengen dat de besnijdenis van de oorlel geen verlies aan functionaliteit van het oor tot gevolg heeft en daarmee de fysieke integriteit niet in onaanvaardbare mate is geschonden. Dezelfde redenering gaat ook op voor het knippen van haar en nagels of het ontharen van het lichaam door middel van epilering of scheren.
Bij de besnijdens van de penis is er echter wel een verlies aan functionaliteit, om niet te spreken over clitoridectomie. De verontwaardiging over het besnijden van de oorlel is blijkbaar ingegeven door twee impulsen: een esthetische afkeuring, zoals die er ook bestaat tegenover tattoo's en piercing op ongebruikelijke plaatsen van het lichaam en een traditionele afkeuring, meer bepaald een conservatieve en xenofobe reactie op zulke nieuwigheid.
En toch is er een overeenkomst met de voorhuid: beiden functioneren als erogene zone. Vanuit de optiek van het verwijderen van erogene zones zou men beide kunnen afkeuren. De oorlel kan ook holistisch werken als drukpunt in drukpuntensystemen. Dat oorlellen er zijn om juwelen aan te hangen is verkeerd, en meerbepaald een post hoc, propter hoc. Zo hebben wij geen voeten om er schoenen mee te kunnen dragen. Een mogelijke biologische functie is het warm houden van het oor. Op die manier fungeert de oorlel als extern verwarmingsapparaat. De voorhuid houdt de glans vochtig en beschermt tegen verwonding. Daarnaast heeft het ook nog een bio-mechanische functie bij de gemeenschap.
Dat een oorlelbesnijdenis verontwaardiging oproept, maar een penale besnijdenis niet is dus een traditioneel ingegroeide tolerantie voor een medisch overbodige ingreep die de fysieke integriteit schaadt.
maandag 26 januari 2009


zaterdag 3 januari 2009

Verliefd zijn
Verliefd zijn is niet alleen een raar gevoel, het is ook een rare uitdrukking. 'Ver-liefd zijn' – moet je letten op die 'ver'-prefix. Het doet associaties opwerpen met 'ver-loren zijn', maar ook met andere woorden waarin 'ver-' als prefix bestaat: verkwisten, verlaten, verspillen. 'Ver-' als prefix luidt een werkwoord in dat niet onder controle is van de actor. De actor heeft de touwtjes niet meer in handen, hij of zij is overgeleverd aan de wortel van het werkwoord.
Verliefd zijn houdt dus een gevoel van een verlies in, een verlies in het object van de verliefdheid. De verliefde wil bij zijn liefdesobject verkeren, er zich in verliezen. Het is een vreemd situatie, die, hoewel opgehemeld en gelauwerd in onze cultuur, ook een aspect van islam inhoudt, een aspect van overgave. De zo gevierde zelfstandigheid speelt in de context van verliefdheid geen rol meer: het is een sociaal acceptabele (en waarschijnlijk biologisch, ook) manier om zelfcontrole te verliezen, 's mens autonomie, zelfbeschikking, zelfstandigheid en rationaliteit.
De verliefde streeft naar een voortdurende nabijheid van zijn liefdesobject, hij of zij wil ermee één worden. Zo is ons toch meegegeven in onze cultuur. In feite is dat streven naar eenwording een restant, of eerder, een illustratie van de toepassingen van het platonisme, dat ingebed ligt in het christendom. Zoals Michel Onfray analyseert in 'Theorie van het verliefde lichaam. Naar een zonnige erotiek' is de idee van complementariteit platonisch van oorsprong. De ene voelt zich half en wil één door middel van een andere helft te vinden. Op die grondgedachte is de monogamie gebaseerd: 1 + 1 = 1. Wiskundig niet correct, poëtisch wel. Tegelijkertijd stelt Onfray dat dit als voorwaarde voor geluk een even grote voorwaarde voor ongeluk is. Het ongeluk waarover hij spreekt kan herleid worden naar de vaststelling dat binnen zulke platonisch opvatting van de eenheid de plicht evenzeer een rol speelt. Helaas voor dit traditionalisme is de plicht een grote dooddoener in de liefde, laat staan de verliefdheid. Tot minnen kan men niet gedwongen worden, zelf niet in theologische context.
Onfray gaat verder in zijn analyse dan wenselijk is. Zo stelt hij dat zulke betrokkenheid op één enkele persoon een krampachtig construct is. Men kan meer dan één persoon liefhebben, en het seksuele wordt daarin gescheiden van de liefde. Hij haalt daarvoor Ovidius aan (de Ars Amandi, waarin in sluiks het minnaarschap wordt besproken als ware het een gegeven feit), maar ook Lucretius die met zijn De Rerum Natura een materialistisch beeld (dus on-Platonisch) geeft van de liefde. In zijn atomistisch wereldbeeld is liefde een kwestie van wrijving, niet van versmelting, overgave, verlies of eenwording of dergelijke lyrische bewoordingen. Lucretius geeft een bijna droog-wetenschappelijke analyse van de liefde, de begeerte, het minnen. En in zijn wetenschappelijk taalgebruik vermijdt hij normatief op te treden, in tegenstelling tot Plato wiens wereldbeeld normerend in geworden in onder andere het christendom.
De éénpersoonsgerichtheid van het platonisme wordt teniet gedaan door de dagelijkse ervaring: iedereen is vervangbaar, begeerte is geen gemis, maar overvloed, men treurt om verlies, tot men iemand anders leert kennen wiens eigenaardigheden een even grote fascinatie opwekken als die van de heengegane. 's Mens passie kan gedeeld worden met anderen, vervangen en evenwaardig zijn voor de gepassioneerde(n). Bij het wegvallen van het liefdesobject zorgt continuïteit door het nieuwe in het liefdesleven voor het voortbestaan van de vlam. Ovidius geeft een dergelijke raad in zijn Remedia Amoris: wanneer men zijn aandacht spreidt over meerdere liefdesobjecten, dan taant de passionele betrokkenheid op die ene persoon. Hij gebruikt de metafoor van brandend hout dat opgehoopt een een fel vuur geeft, maar eens het hout wordt verspreid dan wordt de vlam minder. De nuchtere passie, om terug naar Lucretius te gaan, is puurder. Immers de gepassioneerde is zich bewuster van zijn drijfveren dan de verloren verliefde, die zich overgeeft en verliest in zijn passies. Caesars 'Divide et impera' klinkt hier gepast: verspreidt men de lusten over meerdere personen, dan wordt men nuchterder in die uiteenlopende betrokkenheden. En nuchterheid is toch een waarde die men belangrijk acht in onze cultuur. Of is dat in de context van verliefdheid anders?