

'Though this be madness, yet there is method in't.' Hamlet Act 2, scene 2, 193–206.



Verliefd zijn
Verliefd zijn is niet alleen een raar gevoel, het is ook een rare uitdrukking. 'Ver-liefd zijn' – moet je letten op die 'ver'-prefix. Het doet associaties opwerpen met 'ver-loren zijn', maar ook met andere woorden waarin 'ver-' als prefix bestaat: verkwisten, verlaten, verspillen. 'Ver-' als prefix luidt een werkwoord in dat niet onder controle is van de actor. De actor heeft de touwtjes niet meer in handen, hij of zij is overgeleverd aan de wortel van het werkwoord.
Verliefd zijn houdt dus een gevoel van een verlies in, een verlies in het object van de verliefdheid. De verliefde wil bij zijn liefdesobject verkeren, er zich in verliezen. Het is een vreemd situatie, die, hoewel opgehemeld en gelauwerd in onze cultuur, ook een aspect van islam inhoudt, een aspect van overgave. De zo gevierde zelfstandigheid speelt in de context van verliefdheid geen rol meer: het is een sociaal acceptabele (en waarschijnlijk biologisch, ook) manier om zelfcontrole te verliezen, 's mens autonomie, zelfbeschikking, zelfstandigheid en rationaliteit.
De verliefde streeft naar een voortdurende nabijheid van zijn liefdesobject, hij of zij wil ermee één worden. Zo is ons toch meegegeven in onze cultuur. In feite is dat streven naar eenwording een restant, of eerder, een illustratie van de toepassingen van het platonisme, dat ingebed ligt in het christendom. Zoals Michel Onfray analyseert in 'Theorie van het verliefde lichaam. Naar een zonnige erotiek' is de idee van complementariteit platonisch van oorsprong. De ene voelt zich half en wil één door middel van een andere helft te vinden. Op die grondgedachte is de monogamie gebaseerd: 1 + 1 = 1. Wiskundig niet correct, poëtisch wel. Tegelijkertijd stelt Onfray dat dit als voorwaarde voor geluk een even grote voorwaarde voor ongeluk is. Het ongeluk waarover hij spreekt kan herleid worden naar de vaststelling dat binnen zulke platonisch opvatting van de eenheid de plicht evenzeer een rol speelt. Helaas voor dit traditionalisme is de plicht een grote dooddoener in de liefde, laat staan de verliefdheid. Tot minnen kan men niet gedwongen worden, zelf niet in theologische context.
Onfray gaat verder in zijn analyse dan wenselijk is. Zo stelt hij dat zulke betrokkenheid op één enkele persoon een krampachtig construct is. Men kan meer dan één persoon liefhebben, en het seksuele wordt daarin gescheiden van de liefde. Hij haalt daarvoor Ovidius aan (de Ars Amandi, waarin in sluiks het minnaarschap wordt besproken als ware het een gegeven feit), maar ook Lucretius die met zijn De Rerum Natura een materialistisch beeld (dus on-Platonisch) geeft van de liefde. In zijn atomistisch wereldbeeld is liefde een kwestie van wrijving, niet van versmelting, overgave, verlies of eenwording of dergelijke lyrische bewoordingen. Lucretius geeft een bijna droog-wetenschappelijke analyse van de liefde, de begeerte, het minnen. En in zijn wetenschappelijk taalgebruik vermijdt hij normatief op te treden, in tegenstelling tot Plato wiens wereldbeeld normerend in geworden in onder andere het christendom.
De éénpersoonsgerichtheid van het platonisme wordt teniet gedaan door de dagelijkse ervaring: iedereen is vervangbaar, begeerte is geen gemis, maar overvloed, men treurt om verlies, tot men iemand anders leert kennen wiens eigenaardigheden een even grote fascinatie opwekken als die van de heengegane. 's Mens passie kan gedeeld worden met anderen, vervangen en evenwaardig zijn voor de gepassioneerde(n). Bij het wegvallen van het liefdesobject zorgt continuïteit door het nieuwe in het liefdesleven voor het voortbestaan van de vlam. Ovidius geeft een dergelijke raad in zijn Remedia Amoris: wanneer men zijn aandacht spreidt over meerdere liefdesobjecten, dan taant de passionele betrokkenheid op die ene persoon. Hij gebruikt de metafoor van brandend hout dat opgehoopt een een fel vuur geeft, maar eens het hout wordt verspreid dan wordt de vlam minder. De nuchtere passie, om terug naar Lucretius te gaan, is puurder. Immers de gepassioneerde is zich bewuster van zijn drijfveren dan de verloren verliefde, die zich overgeeft en verliest in zijn passies. Caesars 'Divide et impera' klinkt hier gepast: verspreidt men de lusten over meerdere personen, dan wordt men nuchterder in die uiteenlopende betrokkenheden. En nuchterheid is toch een waarde die men belangrijk acht in onze cultuur. Of is dat in de context van verliefdheid anders?

De Sint als charismatische dictator
Sinterklaasje, kom maar binnen
Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht,
want we zitten allemaal even recht.
En we zingen en we springen en we zijn zo blij, want er zijn geen stoute kinderen bij.
Iedereen in het Nederlandstaalgebied kent dit liedje. Wat mij treft is dat het liedje heel onschuldig overkomt, maar in feite huiveringwekkend totalitair is.
Dit Sinterklaasliedje heeft gruwelijke implicaties voor kinderen. Ik mag maar hopen dat ze die niet begrijpen. De sociale controle, de eerbied voor gezag, het risico op lijfstraffen (de roe), het verwijderen van 'asocialen' - het heeft allemaal de kenmerken van een totalitair regime. Voorts gedraagt de Sint zich als een godfather waarbij alle betrokkenen braafheid moeten zweren op straffe van uitsluiting, lijfstraf en emotionele kwelling. Vergeet ook niet dat de Sint een boek heeft waarin hij every move you make noteert - het moet voor hem gelovige kinderen een voortdurende bron van druk zijn (geweest). Kinderen die niet braaf (lees = de opgelegde regels niet naleefden) waren moesten een jaar investeren in de hoop dat het volgend jaar de Sint zich wel zou tonen aan de kinderen. Stel U de trauma's voor van die kinderen die stout zijn geweest en door de Sint genegeerd worden en door de Pieten een pak rammel kregen, zoals hierboven in het schilderij van Jan Steen. Het jongetje links is blijkbaar stout geweest en wordt door het meisje achter hem uitgelachen. De man aan de schouw liegt de kinderen voor hoe de Sint en/of zijn Piet(-en) de cadeautjes hebben gebracht.
Is dit nu niet totalitair? Het is in ieder geval niet pedagogisch verantwoord te dreigen met 'o wee als de Sint dit te weten komt!'
Overigens was het de Sint die van mij een atheïst heeft gemaakt. Toen ik mij realiseerde dat hij een fictie is, een drukkingmiddel om kinderen in de rang te laten lopen, voelde ik dat als een vertrouwensbreuk naar de volwassenen. Hoe konden zij mij nu zo voorliegen! Later maakte ik de projectie op 'God' en besefte dat ook Die wordt uitgespeeld als drukkingmiddel om mensen in de rang te laten lopen op straffe van hel.
Dat doe je toch niet! Geen één van de twee!